looping
Als een jongensdroom wordt bewaarheid, straaljagerpiloot worden bij de Koninklijke Luchtmacht, dan is maar één ding belangrijk: de eindstreep halen. Met een koffertje kleren en een foto van het meisje waar ik verliefd op was, meldde ik me bij de kazerne. Ik verwachtte daar met egards te worden ontvangen, tenslotte stond hier het crème de la crème van de natie voor de poort, die over een tijdje vanuit de lucht het land zou gaan verdedigen. Binnen een paar uur veranderde deze illusie van zelfverheerlijking in een gevoel van waar-ben-ik-aan-begonnen.
Op de appèlplaats maakte de commandant direct een paar dingen duidelijk. Op desertie en verraad stond de kogel en de haren moesten kort. Na het in ontvangst nemen van uniform, machinepistool en strozak, kreeg ik in een barak een slaapplaats toegewezen. De eerste dag op weg naar jachtvlieger was iets om over na te denken.
De weken daarna was het exerceren, schuttersputjes graven en studeren. Afzien was dagelijkse kost. Zes weken later werden we bevorderd tot korporaal en kon de vliegopleiding beginnen. Stapels boeken, bergen theorie en afgezeken worden door oudejaars die de groentjes moesten inwijden. De eerste vliegles was een lichtpuntje. Eindelijk de lucht in. Tijdens de lunch werden ervaringen uitgewisseld en sterke verhalen verteld. Mijn instructeur was een aardige vent, die mij stap voor stap de beginselen van het vliegen probeerde bij te brengen. Na vijf vlieguren kon ik redelijk rechtuit vliegen, bochten draaien en hoogte vasthouden. Met het landen had ik meer moeite. Vaak kwam ik te hoog aanvliegen, soms te laag, dan weer te snel. Ik kreeg het gewoon niet in de vingers. Tijdens een van de lessen vroeg de instructeur of ik de mogelijkheden van het vliegtuig wilde verkennen. Ondanks het feit dat ik een kater had van een uit de hand gelopen feestje in de bar, zei ik uiteraard ja. De eerstvolgende minuten hing ik ondersteboven in de riemen, zag de horizon alleen maar als een ronddraaiende streep en de aarde als een kleurrijke bol op mij afstormen. Het zweet brak me uit en mijn maag begon te protesteren. Terwijl ik het snuitje los maakte omdat ik voelde dat ik misselijk werd, zei de instructeur dat ik beter de kap kon openen, om te voorkomen dat het binnen een zooitje zou worden. Toen ik de inhoud van mijn maag in het luchtruim wilde deponeren, kwam de helft daarvan op mijn vliegoveral terecht en de andere helft in de cockpit.
Na de landing mocht ik met een emmertje sop de smurrie opruimen. De lesuren daarna ging het vliegen niet echt beter. Als de instructeur vroeg waar we waren, keek ik rond en zei op de gok: ‘Breda’. Het bleek dan Tilburg te zijn. Landen bleef een punt van zorg. Ik had geen flauwe notie waarom ik het keer op keer verkeerd deed en raakte in een dip. Omdat je na 15 lesuren geacht werd zelfstandig te kunnen vliegen, werd ik door een ouwe rot in het vak aan de tand gevoeld. De vlucht werd een mislukking. Alles wat maar fout kon gaan ging ook fout. Tijdens de debriefing werd mij duidelijk gemaakt dat de opleiding zou worden gestopt, omdat mijn carrière anders tussen zes planken zou eindigen. Ik begreep het en legde me er bij neer. Het was niet anders.
Toen ik op mijn vijftigste vlieglessen nam om de jongensdroom alsnog waar te maken, raakte ik tijdens de solovlucht zodanig in de problemen, dat ik tijdens de landing bijna verongelukte. Waarom doet een mens zichzelf dat aan, vroeg ik me af? Het verhaal heeft echter een happy end. Uiteindelijk haalde ik een sportvliegbrevet en heb jarenlang plezier beleefd aan het ronddartelen in de lucht. Weliswaar niet om het land te verdedigen, maar wel om mezelf te bewijzen dat de vliegdip 32 jaar eerder van tijdelijke aard was.